- door Catherine Gambette, Advocaat ingeschreven bij de balies van Parijs en Den Haag | gambette@gambette-avocat.fr
In maart 2022, publiceerde de coördinatrice Juridisch Fiscaal van de FANF Mr. Anna Gerlach, in de “Serie artikelen over Echtscheiding in een Frans-Nederlandse situatie”, het artikel “Echtscheidingsrecht naar Nederlands en naar Frans recht (procedure en tenuitvoerlegging), met speciale aandacht voor de Divorce par Consentement Mutuel.”
Zij kondigde toen een verdiepend artikel aan met betrekking tot de consequenties van de nieuwe Europese regelgeving (die per 1 augustus 2022 in werking treedt) voor deze Franse vereenvoudigde echtscheidingsprocedure.
Het onderstaande artikel van Mr. Catherine Gambette, vormt het door Mr. Gerlach aangekondigde artikel.
Mr. Gambette’s artikel behandelt eveneens twee andere belangrijke familierechtelijke aspecten in het kader van een echtscheiding die geregeld worden in de nieuwe verordening: de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid en de internationale kinderontvoering.
Per 1 augustus 2022 treedt in alle 27 lidstaten van de Europese Unie de (EG) Verordening 2019/1111 van 25 juni 2019 in werking. Deze Verordening die zogenaamde ‘directe werking’ heeft (dat wil zeggen dat de nationale rechter verplicht is de bepalingen van de Verordening in afwezigheid van nationale uitvoeringswetgeving deze toe te passen) regelt de bevoegdheid, erkenning en uitvoering van beslissingen in huwelijkszaken, inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid en betreffende internationale kinderontvoering. Deze tekst is bekend onder de naam Verordening Brussel II ter en vervangt de Verordening Brussel II bis.
Deze verordening werd algemeen tegemoet gezien door de beoefenaren van internationaal familierecht omdat het juridische zekerheid en erkennng biedt buiten de grenzen van de in Frankrijk bestaande echtscheiding door wederzijdse instemming (“divorce par consentement mutuel’) in de vorm van een akte opgesteld door een advocaat (par. 1 hieronder).
De grote bijdrage van deze Verordening ligt in de erkenning binnen de Europese Gemeenschap van de Franse echtscheiding “zonder rechter” die plaatsvindt door middel van een akte opgesteld door een advocaat.
Het bevestigt overigens de rechterlijke bevoegdheidsregels in geval van echtscheidingen zoals reeds bestonden in Verordening Brussel II bis.
De bijdrage van deze verordening beperkt zich niet enkel tot deze erkenning, het bevat eveneens nieuwe ontwikkelingen ten opzichte van de Verordening Brussel II bis, ten aanzien van de ouderlijke verantwoordelijkheid (par. 2 hieronder) en de internationale ontvoering van kinderen (par. 3 hieronder).
Par. 1 : Bepalingen met betrekking tot echtscheidingen
De nieuwe Verordening behoudt (in art. 3), de niet-gehiërarchiseerde bevoegdheidsprincipes van de voorgaande Verordening. Als gevolg hiervan blijven met toepassing van dit artikel elk van de jurisdicties (‘rechtsmachten’) van een Lidstaat bevoegd met betrekking tot een vordering tot echtscheiding, een scheiding van tafel en bed of een nietigverklaring van het huwelijk indien zich op hun grondgebied de gewoonlijke woonplaats van de echtgenoten bevindt, of de laatste gewoonlijke woonplaats voor zover een van de echtgenoten daar nog woont, de gewoonlijke woonplaats van de verdedigende partij of in geval van een gemeenschappelijke eis de gewoonlijke woonplaats van één van de echtgenoten, de gewoonlijke woonplaats van de eisende partij indien deze minstens één jaar onmiddellijk voorafgaande aan het starten van de echtscheidingsprocedure daar woonde of de gewoonlijke woonplaats van de eisende partij indien deze minstens 6 maanden onmiddellijk voorafgaand van de aanvang van procedure daar woonde en indien deze onderdaan van de Lidstaat is. Zijn eveneens bevoegd de jurisdicties (‘rechtsmacht’) van de nationaliteit van beide echtgenoten.
Elk van deze criteria kan op zich tot bevoegdheid van de jurisdictie (‘rechtsmacht’) van een Lidstaat leiden. Dit systeem van niet-gehiërarchiseerde bevoegdheidscriteria is een instrument voor ‘forum shopping’ omdat het een partij mogelijk maakt de jurisdictie te kiezen die deze het meest waarschijnlijk in het gelijk zal stellen.
Als gevolg hiervan, indien de echtgenoten niet langer samenwonen en in twee verschillende lidstaten wonen, bieden verscheidene mogelijkheden zich aan in welke jurisdictie de procedure aanhangig te maken. Nemen we als voorbeeld het geval van een Nederlands echtpaar woonachtig in Frankrijk. Op het moment van de scheiding, vertrekt de echtgenoot om zich in Nederland te vestigen. Ieder van de echtgenoten heeft de keuze voor de Franse jurisdictie te kiezen als zijnde het land van de laatste gemeenschappelijke woonplaats maar eveneens de Nederlands jurisdictie aangezien beiden de Nederlandse nationaliteit bezitten.
De grote bijdrage van deze Verordening ligt in de erkenning binnen de Europese Gemeenschap van de Franse echtscheiding “zonder rechter” die plaatsvindt door middel van een akte opgesteld door een advocaat.
Ter herinnering: sinds 1 januari 2017 is het mogelijk in Frankrijk te scheiden door onderlinge instemming (“divorce par consentement mutuel”) zonder rechterlijke tussenkomst, dat willen zeggen zonder een rechterlijk vonnis dat de echtscheiding uitspreekt. De echtgenoten leggen in een echtscheidingsconvenant opgesteld door een advocaat de echtscheiding door onderlinge instemming vast en registreren vervolgens deze acte bij een notaris.
Op het moment dat deze mogelijkheid werd gecreëerd heeft de Franse wetgever zich niet beziggehouden met de erkenning buiten de grenzen ervan en en heeft duidelijk de internationaal privaatrechtelijke aspecten genegeerd.
Welnu, in het arrest van 20 december 2017, n° C372/16, Soha Sahyouni c/ Raja Mamish stak het Europese Hof van Justitie een stokje voor het principe van automatische erkenning buiten Frankrijk van dit soort echtscheidingen door te verklaren dat het begrip ‘echtscheiding’ enkel omvat echtscheidingen uitgesproken door een rechter of publieke autoriteit.
Voordien was de erkenning van het begrip zelf van echtscheiding overgelaten aan de beoordeling van elke Lidstaat. Indien een andere Lidstaat de Franse echtscheiding door onderlinge instemming niet erkent, de rechtszoekende, onderdaan van deze Lidstaat kon deze zo nog steeds als gehuwd worden beschouwd in zijn land van oorsprong!
Vanaf 1 augustus 2022, bestaat dit bezwaar niet langer omdat de nieuwe Verordening er nu in voorziet dat een onderlinge (echtscheidings-) overeenkomst, gedefineerd als een “akte die geen authentieke akte is, die is gesloten door de partijen op de terreinen zoals genoemd in in het toepassingsgebied van de onderhavige Verordening en die geregistreerd is door een publieke autoriteit” dezelfde erkenning geniet als een rechterlijke uitspraak (artikelen 65 en 2 lid 2).
Op deze manier wordt vanaf 1 augustus 2022 de Franse echtscheiding door wederzijdse instemming erkend in de landen van de Europese Unie.
Niettemin blijven de moeilijkheden verbonden aan de niet automatische erkenning binnen de Europese Unie van aspecten met betrekking tot financiële verplichtingen de zogenaamde “nevenvoorzieningen” (partner- en kinderalimentatie) bestaan. Artikel 48 van de EG-Verordenening n°4/2009 met betrekking tot alimentatieverplichtingen, voorziet enkel in de erkenning en de executoire titel van gerechtelijke schikkingen en authentieke (notariële) akten, zonder andere vormen van regelingen (en dus, in het bijzonder, zonder het noemen van echtscheiding door wederzijdse instemming naar Frans recht).
Aldus, alhoewel deze nieuwe versie van de Verordening Brussel II een belangrijke vooruitgang is voor zover het de erkenning van een Franse echtscheiding “zonder rechter” betreft, lost het niet de moeilijkheden op met betrekking tot de erkenning van nevenvoorzieningen (partner- en kinderalimentatie) in brede zin. Wij wijzen er daarom op dat het raadzaam is, in een internationale context, in een notariële akte als bijlage van de overeenkomst van de echtscheiding door onderlinge instemming, de bepalingen op te nemen met betrekking tot de alimentatieverplichtingen. Indien opgenomen in een notariële akte profiteren zij eveneens van de automatische erkenning binnen de Europese Gemeenschap.
Par. 2: Bepalingen met betrekking tot het ouderlijk gezag
De Verordening Brussel II ter neemt de bepalingen met betrekking tot het ouderlijk gezag over zoals deze zijn opgenomen in de voorafgaande Verordening II bis, maar voegt daaraan, met name, de mogelijkheid toe van de keuze van het toepasselijke recht op deze kwestie. De partijen hebben dus de mogelijkheid het toepasselijk recht op het ouderlijke gezag te kiezen met betrekking tot dit punt, voor of op het moment van een geschil. Een andere substantiële wijziging is, dat de versie II ter de verplichting schrapt van een rechterlijke nationale uitvoerbaarverklaring ten aanzien van beslissing met betrekking tot het ouderlijk gezag, en dit in het belang van het kind. Deze uitspraken zijn direct uitvoerbaar in een andere Lidstaat.
Par. 3: Bepalingen met betrekking tot de internationale kinderontvoering
De Verordening Brussel II ter bevat een heel hoofdstuk gewijd aan de internationale kinderontvoering; dit was niet opgenomen in de Verordening Brussel II bis.
Deze bepalingen hebben tot doel toepassing te vinden in aanvulling op het Verdrag van Den Haag van 25 october 1980 met betrekking tot de civiele aspecten van internationale kinderontvoering.
De Verordening legt de nadruk op de snelheid van de procedures en herhaalt dat de ingeroepen jurisdicties (‘rechtsmacht’) voor het bewerkstelligen van de terugkeer hun uitspraak moeten doen binnen een termijn van 6 weken, voor elke rechtsniveau (eerste aanleg, beroep)
De Verordening versterkt de bescherming van het kind in geval van terugkeer want het bestaan van een ernstig risico voor het kind is genoemd om zich te verzetten tegen de terugkeer van het kind. In dat kader voorziet de Verordening dat het aan de partij is die de terugkeer eist de elementen te verstrekken, die voldoende bewijs opleveren om daadwerkelijk de bescherming van het kind na zijn terugkeer te verzekeren.